Home > Parijs in september(2)

Parijs in september(2)
Author: Leila Meacham

   ‘Dan zien we wel weer. Laten we niet op de zaken vooruitlopen.’ (Niemand zei tegenwoordig nog ‘goeie grutten’, het was zo ouderwets, dacht Alistair geamuseerd.) ‘Het boek wordt niet meer verkocht. Als jullie het niet tweedehands kunnen vinden, kopieer ik het hoofdstuk en stuur ik het per post.’

   De anderen reageerden even verbluft op Alistairs nieuws. In Huzarenstukjes stond te lezen dat het ontbrekende lid van Dragonfly het vuurpeloton had overleefd, terwijl drie van hen getuige waren geweest van de executie. Volgens de auteur was de fusillade echter zorgvuldig voorbereid en in scène gezet om de SS om de tuin te leiden. De reacties liepen uiteen van een hartgrondig ‘Flauwekul!’ tot regelrechte boosheid over zo’n belachelijke leugen. Geen van hen had ooit met een buitenstaander over hun lotgevallen gesproken, noch waren ze door ene John Peterson benaderd voor een interview.

   Na het laatste telefoontje liep Alistair weg bij het toestel. Stel nou dat de conclusie van het verhaal klopte. Stel nou dat het ontbrekende lid van Dragonfly nog leefde en ergens in Europa woonde, zoals Peterson beweerde. De executie had op 11 juni 1944 plaatsgevonden. Het was nu achttien jaar geleden dat de drie teamleden met eigen ogen hadden gezien dat hun dierbare collega bruut om het leven was gebracht, iemand om wie ze nog steeds treurden. Maar stel dat Dragonfly tóch al zijn vleugels nog had.

   Misschien was er een snelle en makkelijke manier om daarachter te komen.

   Alistair trok een bureaulade open en haalde er een dikke stapel mappen uit, voor elke Dragonfly een. Hij had de dossiers heimelijk mee naar huis genomen nadat president Harry Truman het OSS in september 1945 had opgeheven, en hij was overgestapt naar de CIA. Als hij ze had laten liggen, zouden ze alleen maar zijn verstoft in een geheim archief, en zou Dragonfly in vergetelheid zijn geraakt, net als de namen en missies van andere moedige mannen en vrouwen die hun leven voor hun vaderland op het spel hadden gezet. Alistair had weleens overwogen om ooit zelf een boek te schrijven over de vijf moedige en nobele jonge mensen die als infiltranten naar de lichtstad waren gegaan.

   Hij kon nergens een telefoonnummer vinden van de ouders van het ontbrekende teamlid, dus belde hij het privénummer van zijn vriend bij de CIA in Langley, Virginia. Na dat telefoontje nam hij de zware stapel mappen mee naar zijn luie stoel. Hij probeerde niet te denken aan het pakje Lucky Strike in de la van het bijzettafeltje, maar de behoefte aan een sigaret was te sterk, ondanks de waarschuwende woorden over longemfyseem van zijn huisarts. In deze situatie had hij nicotine nodig. Hij legde de stapel op het tafeltje, stak een sigaret op, deed zijn schoenen uit, legde zijn voeten op het voetenbankje en pakte de bovenste map.

   Een van Alistairs vroegere bijnamen was ‘de terriër’, vanwege zijn vasthoudendheid bij het opduikelen van informatie. Hij was er nog steeds een meester in. Bladerend door de persoonlijke gegevens van de rekruten, zoals hun geestelijke en lichamelijke gesteldheid, besefte hij eens te meer hoe uitzonderlijk deze destijds nog zo jonge mensen toen al waren geweest. Aangespoord door John Petersons knullige versie van Dragonfly’s Parijse lotgevallen nam hij zich voor om dat boek echt te gaan schrijven, een epos over de heldendaden van vijf jonge Amerikanen met de codenamen Labrador, Liverwort, Lodestar, Limpet en Lapwing.

   Het hele avontuur was in mei 1942 begonnen.

 

 

De rekruten

 

 

2


   Mei 1942

   Washington, D.C.

   De koorleden van de Saint Luke’s Episcopal Church in Fifteenth Street in Washington noemden hem ‘de man in het bruin’. Zelfs toen hij twee jaar lang bijna elke zondag met hen had gezongen, wisten weinigen dat hij voluit Alistair Renault heette, en geen van de zangers kende hem echt. Gekleed in zijn saaie bruine pak verscheen hij op woensdagavond op de repetities in het koor van de kerk, samen met de negenentwintig anderen, maar na afloop bleef hij nooit hangen voor een kopje koffie en een babbeltje. Alistair was de beste zanger die de dirigent ooit onder zijn baton had gehad, en hij zou hem tot eerste tenor hebben benoemd als hij erop had kunnen rekenen dat Alistair elke zondag aanwezig zou zijn. Jammer genoeg had de man een of andere geheime overheidsfunctie waardoor hij soms verstek moest laten gaan.

   Die dag schoof dezelfde mysterieuze man een vel papier met een lijst namen, adressen en persoonlijke gegevens over een groot, mahoniehouten bureau naar kolonel William J. Donovan, bij vriend en vijand beter bekend als Wild Bill. Hij was de directeur van het Office of Strategic Services, het OSS, de eerste buitenlandse inlichtingendienst van de Verenigde Staten. Het idee was in 1940 besproken in het Witte Huis, en het jaar erop was de dienst officieel opgericht, nog voor de Japanse verrassingsaanval op Pearl Harbor in december 1941 en de Duitse oorlogsverklaring aan de VS.

   De verlammende, wereldwijde onzekerheid van dat voorjaar maakte duidelijk dat Amerika een gecentraliseerde inlichtingendienst nodig had. Er moest tijdig accurate informatie worden verzameld en geanalyseerd, om op basis daarvan een militaire strategie te kunnen uitstippelen indien de VS bij het mondiale conflict betrokken zou raken. Dit doel zou voornamelijk worden bereikt door goedgetrainde agenten geheime operaties te laten uitvoeren in vijandelijk gebied. President Franklin D. Roosevelt tekende het officiële besluit en koos Wild Bill Donovan als het hoofd van de dienst, de meest onderscheiden officier uit de Eerste Wereldoorlog. In het dagelijks leven was hij een vooraanstaande advocaat op Wall Street geweest, totdat hij in 1942 werd opgeroepen voor de militaire dienst, met de rang van kolonel.

   Het clubje was intussen uitgegroeid tot een volwassen organisatie, en van het kleine, tijdelijke onderkomen verhuisd naar een ruime villa op Navy Hill in het noordwesten van Washington, die vanwege alle geheimzinnigheid eromheen de bijnaam ‘het Kremlin’ had gekregen. Kolonel Bill Donovan bestierde zijn bedrijvige en snel groeiende dienst vanuit een kantoor met een hoog plafond op de begane grond, met een schitterend uitzicht over de Potomac.

   Zijn plaatsvervanger en rechterhand wachtte rustig op Donovans reactie, terwijl hij intussen genoot van het verkoelende voorjaarsbriesje dat door het openstaande raam naar binnen blies.

   ‘Ik zie dat je vijf namen hebt omcirkeld,’ zei Donovan tegen hem. ‘Waarom die?’

   ‘Brad Hudson en Christoph Brandt spreken allebei vloeiend Duits en hebben op de middelbare school Frans gehad. Als ze mee willen doen, krijgen ze een opfriscursus. Samuel Barton spreekt Frans alsof het zijn moedertaal is en heeft op de universiteit Duits gedaan als bijvak. Bridgette Loring spreekt vloeiend Frans en Duits, net als Victoria Grayson. Afgezien van hun talenkennis hebben ze de juiste karaktereigenschappen en opleiding voor de opdracht die ik in gedachten heb. Bovendien zijn ze geen van allen getrouwd.’ Alistairs strakke blik maakte duidelijk wat niet hardop gezegd hoefde te worden: ze waren niet onmisbaar. ‘Alleen Brad Hudson heeft serieuze familieverplichtingen, en dat zou een belemmering kunnen zijn,’ vervolgde hij. ‘Samuel Barton, de bijna afgestudeerde ingenieur, heeft zelf een verzoek om een sollicitatieformulier gestuurd, en ik heb maandag een afspraak met hem in Oklahoma City, waar hij vandaan komt. Victoria Grayson uit Williamsburg, Virginia, ken je van naam. Ze is de schermster op wie ik in 1940 werd geattendeerd.’

Hot Books
» House of Earth and Blood (Crescent City #1)
» A Kingdom of Flesh and Fire
» From Blood and Ash (Blood And Ash #1)
» A Million Kisses in Your Lifetime
» Deviant King (Royal Elite #1)
» Den of Vipers
» House of Sky and Breath (Crescent City #2)
» Sweet Temptation
» The Sweetest Oblivion (Made #1)
» Chasing Cassandra (The Ravenels #6)
» Wreck & Ruin
» Steel Princess (Royal Elite #2)
» Twisted Hate (Twisted #3)
» The Play (Briar U Book 3)
» The War of Two Queens (Blood and Ash #4)