Home > Parijs in september

Parijs in september
Author: Leila Meacham

 

1


   September 1962

   Cambridge, Maryland (VS)

   De man in de onopvallende bruine kleren klapte het boek dat hij net uit had dicht en tilde vol ongeloof zijn hoofd op. Er was geen twijfel mogelijk, geen enkele. Het vijfkoppige team dat werd beschreven in dit onbekende werkje over clandestiene operaties in het door de Duitsers bezette Frankrijk was zíjn team – dezelfde groep die hij persoonlijk had opgeleid, en in het najaar van 1942 had uitgezonden naar Parijs. Vier van hen waren teruggekomen, een ternauwernood, en de laatste was dood achtergebleven, in een ongemarkeerd graf op Franse bodem. Daar waren ze tenminste allemaal van uitgegaan…

   Alistair Renault zat heel stil. Het was griezelig toevallig dat hij uitgerekend vandaag dit hoofdstuk in Huzarenstukjes uit de Tweede Wereldoorlog had gelezen, bijna twintig jaar nadat hij de leden van zijn unieke team van geheim agenten in het holst van de nacht vanuit Engeland naar vijandelijk grondgebied had zien vertrekken. Om die datum te herdenken hadden ze over drie weken in Parijs weer bij elkaar zullen komen. De reünie, die al een tijd geleden was gecanceld, was ooit door het nu ontbrekende teamlid voorgesteld. Alistair vroeg zich af of 23 september 1962 ook in het geheugen van de anderen stond gegrift, net als bij hem.

   Hij herlas de flaptekst over de schrijver, ene John Peterson, dit keer met meer belangstelling voor diens achtergrond, aangezien er maar weinig mensen waren die op dit terrein meer kennis en ervaring hadden dan hijzelf. Alistair was niet onder de indruk van Petersons kwalificaties, en zijn schrijfstijl was gebrekkig. Het werkje was in 1956 verschenen bij een onbekende uitgeverij, en gezien het ontbreken van een notenapparaat en een literatuurlijst leek het niet om een serieuze studie te gaan. Het boekje was eigenlijk helemaal niet interessant voor iemand zoals hij, maar toen hij het op een van de onderste planken in de bibliotheek zag staan, had de titel zijn aandacht getrokken.

   Vanaf de eerste bladzijde had hij vraagtekens geplaatst bij de kwaliteit van ’s mans research. In het dankwoord stonden geen namen vermeld van mensen die John Peterson had geraadpleegd, en iedere vorm van bronvermelding ontbrak. Voor zover de lezer wist, kon de auteur het dramatische verhaal hebben verzonnen en er het predicaat waargebeurd aan hebben verleend.

   Alistair herkende geen van de namen van de personages, maar hij wist dat er in de oorlogsjaren inderdaad een vijfkoppig team met de codenaam Dragonfly – Libelle – in Parijs had geopereerd. De ondermijnende activiteiten die hier werden beschreven waren allemaal waargebeurd, alleen de opzienbarende bewering aan het slot kwam voor hem als een verrassing. En hij kon het weten, want hij was de man die de hele operatie had geleid. Waarschijnlijk had de auteur de list die hij aan het eind van het hoofdstuk beschreef uit zijn duim gezogen, want daar wist hij niets van – al hoopte hij stiekem dat het wél waar was. Dat ging hij uitzoeken.

   Aan de foto te zien was John Peterson, kaal, bebrild, onopvallend, in 1956 al in de zestig geweest. Nu moest hij dus tegen de zeventig zijn, en als hij nog leefde, was hij vermoedelijk gepensioneerd. Destijds woonde hij in Madison, New Jersey, iets meer dan vier uur rijden bij hem vandaan. Er waren ongetwijfeld een hele hoop mannen met de naam John Peterson, dus besloot hij het te proberen bij de Madison High School, waar Peterson geschiedenis had gedoceerd. Misschien dat een praatgrage medewerker hem de informatie kon geven die hij nodig had om de man op te sporen. Dan zou hij naar Madison rijden en de man een bezoekje brengen.

   Gelukkig kreeg hij inderdaad een spraakzame dame aan de telefoon, die al sinds de oprichting van de school de leerlingenadministratie deed. ‘Ik werk hier al tweeënveertig jaar,’ vertelde ze trots, en op Alistairs vraag antwoordde ze: ‘O, Mr Peterson is al een paar jaar weg uit Madison. Hij en zijn vrouw gingen uit elkaar… Nee, ik weet niet waar hij naartoe is gegaan. Ik denk persoonlijk dat hij op reis is gegaan naar Europa. Hij had het altijd over Europa.’

   ‘Europa…’ peinsde Alistair hardop. ‘Had hij een voorkeur voor een bepaald land?’

   ‘Hij hield van Frankrijk.’

   Wist ze misschien of Mr Peterson nog leefde, vroeg Alistair.

   ‘We hebben geen bericht gehad van zijn overlijden. Dat zouden we wel hebben gehoord,’ zei de dame.

   En zijn ex-vrouw? Misschien kon zij hem meer vertellen?

   Gesnuif. ‘Die lellebel heeft de benen genomen met haar vrijer zodra ze Mr Peterson financieel had uitgekleed, de arme man.’

   Alistair bedankte haar, hing op, en belde Inlichtingen voor het telefoonnummer van de uitgeverij van het boek, in Trenton, New Jersey. Zo’n vermelding was er niet. Waarschijnlijk was de uitgeverij al jaren geleden ter ziele gegaan. Alistair liet zich niet uit het veld slaan, want hij onderhield nog steeds contact met een organisatie die de meest onzichtbare personen kon lokaliseren. Hij zou een kennis van hem bellen bij de CIA, iemand met wie hij had samengewerkt voor het OSS, het Office of Strategic Services, en hem vragen of hij John Peterson kon opsporen. Intussen zou hij de nog levende leden van Dragonfly bellen en vragen of ze het laatste hoofdstuk van Huzarenstukjes uit de Tweede Wereldoorlog wilden lezen.

   Tot zijn verbazing bleken ze op deze late vrijdagmiddag allemaal nog aan het werk te zijn. Ze waren tweeënveertig, nog jong en actief, en hoewel ze over het hele land verspreid waren, hadden ze allemaal nog contact met hem en met elkaar, al sinds de eerste reünie in New York op 23 september 1945. Ze hadden een band voor het leven met elkaar, hechter dan met familie, vrienden of collega’s. In het begin hadden zij de relatie in stand gehouden, wat ongebruikelijk was in de spionagebusiness – meestal verbraken agenten het contact met hun leidinggevende zodra hun missie erop zat, oorlogsmoe als ze waren. Aanvankelijk had hij zich ertegen verzet, zo raar vond hij het, maar zij hadden volgehouden, en na een tijdje was hij juist blij geweest als ze belden, langskwamen, en hem uitnodigden voor bruiloften, doopfeesten, feestdagen, en andere belangrijke gebeurtenissen. De vier die waren teruggekeerd, samen met hun partners en kinderen, waren als familie voor hem.

   Als eerste belde hij Labrador. Hij noemde de leden van Dragonfly nog steeds bij hun OSS-codenamen, net zoals zij hem nog altijd met ‘majoor’ aanspraken, nooit met ‘Alistair’.

   Labrador regeerde op zijn samenvatting van het laatste hoofdstuk van Petersons boek met een geschokte stilte die wel vijf lange seconden aanhield. Kennelijk speelde ze met het idee dat er een kern van waarheid zou kunnen zitten in de bespottelijke bewering van de auteur, maar uiteindelijk protesteerde ze: ‘Ik geloof er niks van. De anderen zeggen dat ze de executie vanuit het raam van hun cel hebben gezien. Peterson gebruikt een verzinsel omdat hij zijn theorie van doorgestoken kaart wil bewijzen.’

   ‘Ik neig naar dezelfde conclusie,’ zei Alistair, ‘maar ik wil toch graag dat jullie vieren het zelf lezen en me dan vertellen hoe jullie erover denken. Intussen ga ik proberen om die John Peterson op te sporen.’

   ‘Als hij niet meer leeft, zullen we het nooit weten.’

   ‘Er zijn manieren om de waarheid boven tafel te krijgen. Ik begin een onderzoek.’

   ‘Goeie grutten, majoor, stel nou dat het waar is.’

Hot Books
» House of Earth and Blood (Crescent City #1)
» A Kingdom of Flesh and Fire
» From Blood and Ash (Blood And Ash #1)
» A Million Kisses in Your Lifetime
» Deviant King (Royal Elite #1)
» Den of Vipers
» House of Sky and Breath (Crescent City #2)
» Sweet Temptation
» The Sweetest Oblivion (Made #1)
» Chasing Cassandra (The Ravenels #6)
» Wreck & Ruin
» Steel Princess (Royal Elite #2)
» Twisted Hate (Twisted #3)
» The Play (Briar U Book 3)
» The War of Two Queens (Blood and Ash #4)